Onlangs heb ik met enkele vrienden het Scheepvaartmuseum bezocht. Hier is momenteel een fototentoonstelling van de, 10 jaar geleden overleden, Amsterdamse fotograaf Cor Jaring te zien is. De zwart wit foto’s van buurtgezichten en havenportretten in deze tentoonstelling geven een beeld van een wereld die grotendeels verdwenen is; het oude Wittenburg (een van de Oostelijke Eilanden) en de scheepswerf/ machinefabriek van de Amsterdamse Droogdok Maatschappij.
Eén foto sprong er voor mij tussenuit; die van een smid achter zijn aambeeld bij de Amsterdamse Droogdok Maatschappij in de periode 1958-1963. Toen ik die zag moest ik gelijk denken aan een foto van mijn overgrootvader Jan Cornelis Butter die ook smid was, gefotografeerd in een vergelijkbare omgeving en setting. Een bijzondere foto voor mij omdat hij gemaakt is van een voorvader in een werkomgeving en niet in een studio zoals destijds meer gebruikelijk was. Ik vroeg mij af of het dezelfde werkplaats betrof als die Cor Jaring had vastgelegd. Toen ik in de jaren ‘90 met mijn stamboomonderzoek begonnen was heb een uitgebreide correspondentie met mijn grootvader Jan Butter gevoerd. Die ben ik weer gaan doorlezen om een antwoord te verkrijgen op mijn vraag. Dit leverde mij een goed beeld op van het werkzame leven van mijn overgrootvader die geboren is op 23 februari 1885. Jan Cornelis had zijn jeugd voornamelijk als schoffie op straat in de Czaar Peterbuurt doorgebracht. Toen kleine Jantje eens huilend de comestibles zaak van zijn vader (oud KNIL militair Jan Butter) binnenviel omdat hij door enkele jongens was geslagen vroeg die wat hij terug had gedaan. Jantje antwoordde: “er waren er teveel en ik was bang vader”. Hierop gaf zijn vader hem een groot kaas hakmes met twee handvatten en zei: “ga maar naar buiten en hak die jongens in mekaar”! Dat is gelukkig niet gebeurd, maar het geeft wel aan met welke mentaliteit Jan Cornelis is grootgebracht. Als Jan Cornelis zijn moeder (Trijntje Valk) aan haar man vroeg: man wat moet onze jongen later worden? Dan zei zijn vader: "laat hem maar achter de strontkar lopen!". Uiteindelijk heeft zijn moeder een brief naar de Marinewerf geschreven met de vraag of haar zoon daar aangenomen kon worden en dat werd hij. Hij kwam in de leer in de smederij als burgersmidsknecht. Hij heeft er het totale smid vak geleerd en moest als examenstuk 2 bliksemafleiders van roodkoper smeden, die bestemd waren voor een oorlogsschip. Roodkoper is haast niet te smeden en te bewerken als het te koud is als het te heet word gemaakt, dan valt het uit elkaar. Maar hij slaagde met vlag en wimpel voor zijn examen. Bij de Marinewerf werkte ook smid/ vuurwerker Christiaan Tang die Jan Cornelis in contact bracht met zijn zuster Maria Cornelia Tang. Op 9 februari 1910 trouwden zij in de Nieuwe Kerk op Dam, wat voor die tijd heel chique was. De ouders van de 24 jarige Jan Cornelis waren niet aanwezig bij het huwelijk. Zij hadden zich een betere partij voor hun zoon voorgesteld dan de dochter van een werkman/ havenarbeider… Van 1910 tot 1919 was hun adres: Kleine Wittenburgerstraat 5 (naast de kerk, boven destijds een slagerij). Op 4 december 1910 werd mijn grootvader Jan Butter geboren tijdens een zware bevalling. Enige tijd later kreeg Jan Cornelis de aanbieding om op de Marinewerf in Soerabaja te gaan werken als onder-commandeur. Hij was, mede door de verhalen over Nederlands Indië van zijn vader, zeer enthousiast. Door de zwakke gezondheid ten gevolge van de zware bevalling raadde de huisarts de reis voor Maria Cornelia en klein Jantje echter af. Daarna is Jan Cornelis teleurgesteld als smid gaan werken bij de Amsterdamse Droogdok Maatschappij. Dat moet zeker voor 1915 zijn geweest want toen is de Marinewerf naar Den Helder verplaatst. Jan Cornelis was op dat moment een zogenaamde grofsmid. Destijds beschikten de grotere werven over eigen smederijen. In die tijd was er van standaardisatie in de scheepsbouw nog geen sprake en waren schepen zelden gelijk van vorm en maat. Vooral het kleine werk was voor de smeden. Onderdelen en ook het eigen werfgereedschap werd in eigen beheer gemaakt. "Van de plank kopen" was er toen nog niet bij en vooral in de reparatie was de diversiteit aan schepen groot. Niet zelden werd bij de deze werfsmederijen ook voor andere kleinere werven smeedwerk verricht. Rond die tijd is Jan Cornelis op gewichtheffen en boksen gegaan waarbij hij meedeed aan wedstrijden. Volgens mijn tante Lia (de zuster van mijn vader) was hun grootvader een beul die geen pijn kende. “Niet huilen want daar wordt je lelijk van” blijkt hij regelmatig in haar jeugd gezegd te hebben. Tussendoor, van 1919 tot 1926, heeft Jan Cornelis samen met Maria Cornelia ook nog een melksalon / koffiehuis aan de Von Zesenstraat op nummer 46 uitgebaat. In de crisisjaren (1932) is Jan Cornelis ontslagen bij de Amsterdamse Droogbak Maatschappij en vervolgens heeft hij 2 jaar zonder werk gezeten. De mensen die van steungeld moesten leven kregen 9 gulden per week. Jan Cornelis was georganiseerd via de Bond en kreeg 12 gulden per week. Van april 1934 tot juni 1943 heeft hij samen met zijn zoon een garage gehad op het Droogbak (Amsterdam Centrum). Deze garage had een benzinepomp, olieverkoop en andere zaken zoals driewielers- en rijwielen stalling. Daarnaast hadden zij ook een kattenbakkencentrale. Tijdens het schrijven van deze blog deed ik weer een geweldige ontdekking in de beeldbank van het Stadsarchief. De garage bleek gevestigd op Droogbak nr. 4 en er bestaat hiervan een foto waar mijn overgrootvader daar in een overall voor de deur staat met naast hem zijn kleinzoon (en mijn oom) Rob! Jan Butter is in 1942/’43 als lasser tewerkgesteld in de Fokker fabriek in Amsterdam Noord. Jan Cornelis is na de garageperiode weer in zijn "eigen metier" als smid aan de slag gegaan....
0 Comments
|
AuteurEdwin Butter Archieven
April 2024
Categorieën |