Begin jaren 90 van de vorige eeuw stond er een oproep in het Amsterdams Stadsblad om foto’s uit Amsterdam rond de jaren 20 aan te leveren. In reactie hierop heb ik een foto van mijn opa; verkeersagent Jan van Eekeres, ingezonden. Mijn grootvader is in 1924 bij de politie (bureau Singel) gekomen. Eerst als gewoon agent en daarna bij de verkeerspolitie. De foto is genomen op het Weesperplein (kruising Sarphatistraat).
Direct na de plaatsing hiervan in de krant ben ik door diverse Amsterdammers benaderd die “Ome” Jan nog gekend hadden. Hij was een bekende verschijning die tientallen jaren op diverse plekken in de stad (zoals de Munt, het Rokin en de Dam) het verkeer regelde met zijn zogenaamde prentenboek en luide stem. Een boomlange agent van “de oude stempel”. Onder de reacties zat die van Maria van Eekeres-Ellermeijer die mij telefonisch vertelde dat haar man Freek een volle neef van mijn opa was. Zij gaf aan de volledige stamboom van deze familie uitgezocht te hebben en mij die kon aanleveren als ik dat leuk vond. De familie bleek afkomstig uit in de omgeving van Woudenberg in de provincie Utrecht. Zij woonden bij Ekris waar zij hun varkentjes naar eikeltjes lieten wroeten. De ambtenaar van de burgerlijke stand die de eerste achternaam loze van Eekeressen in de grote stad inschreef in het bevolkingsregister zal de plaats van herkomst als nieuwe achternaam hebben bedacht. Vervolgens heeft hij die zo ingeschreven als hij het verstond. Jan van Eekeres is voor mij vanaf mijn geboorte altijd mijn (favoriete) opa geweest. Op de lagere school was ik altijd de langste jongen in de klas en mijn lengte had ik natuurlijk van hem. Als ik gepest werd dreigde ik de pesters met mijn opa die bij de politie had gezeten! Zo rond mijn achtste vertelde mijn moeder mij dat hij niet haar biologische vader was en dat mijn oma van die man gescheiden was toen zij drie jaar was. Ik heb even flink gehuild en toen besloten dat dit gegeven voor mij niets uitmaakte. Maar daar waar het voorouderonderzoek betrof lag dit toch anders. Daarnaast wilde ik natuurlijk de herkomst van mijn eigen achternaam graag weten. Nadat ik de situatie had uitgelegd aan mevrouw van Eekeres (die ik al snel tante Rie noemde) en haar vertelde dat ik altijd zeer geïnteresseerd ben geweest in (familie-) geschiedenis, bood zij mij aan om mij te helpen bij mijn eigen stamboomonderzoek. Een geweldige tijd volgde, waarin ik samen met haar vele archieven heb bezocht. Ik vermoed dat ik het laatste jaar van mijn studie meer in de archieven te vinden was dan in de collegebanken…. Het archief van Amsterdam op de Amsteldijk, Haarlem als hoofdstad van de provincie van Noord Holland, het archief van de Zaanstreek, de genealogische vereniging en het Nationale Archief in Den Haag etc. Er was toen nog geen sprake van digitalisering. Veel relevante archiefstukken heb ik nog origineel mogen inzien en gekopieerd. Soms kreeg ik gigantisch grote oude boeken in handen met o.a. de beschrijving hoe voorvaderen eruit hebben gezien en wat zij als militair gedaan hadden. Zo heeft mijn oud betovergrootvader Jan Butter als kanonnier vanaf de Citadel de stad Antwerpen gebombardeerd tijdens de Belgische afscheiding rond 1830. Tante Rie adviseerde mij om mijn opa van vaders kant en oma van moeders kant, die beiden nog in leven waren, het hemd van het lijf te vragen. Daar ben ik haar nog steeds dankbaar voor. Door die tip weet ik wie er allemaal op de oude foto’s die in de familie aanwezig zijn staan afgebeeld, tot oud-betovergrootmoeders aan toe. Ook weet ik veel interessante anekdotes en heb ik mijn onderzoek kunnen delen met mijn grootouders. Inmiddels zijn zij net zoals tante Rie en ome Freek overleden. Stamboomonderzoek houdt echter nooit op, iedere keer vind ik (o.a. door de voortgaande digitalisering van archiefstukken) weer nieuwe interessante informatie die betrekking heeft op mijn familiegeschiedenis en daarmee op mijzelf. Zo ben ik er via het internet door in contact gekomen met een achterneef in Frankrijk, die ook stamboomonderzoek doet, wissel ik foto’s, verhalen en zelfs oude 8 mm video opnamen met hem uit. Hij heeft mij in Amsterdam bezocht en ik hem in Bretagne. Met een volle nicht van mijn vader in Australië heb ik ook foto’s kunnen uitwisselen. Alles met dank aan tante Rie en de foto van mijn opa in het Amsterdams Stadsblad! Deze foto van Jan van Eekeres is enkele jaren later nog in een boek met de titel “Voor twee cent een kooltje vuur” gepubliceerd.
1 Comment
Op één van de oudste foto’s in mijn familie archief is mijn oud-betovergrootmoeder Elisabeth Christina Schimmel afgebeeld. Zij is geboren op 30 juni 1850 in Amsterdam. Op 22 september 1869 trouwt zij op 19 jarige leeftijd met Josephus van Breenen. Hij is op dat moment sjouwerman van beroep. In latere akten staat werkman als zijn beroep vermeld. Een heel breed begrip, maar het betrof iemand die in dienst van een ander (zware) arbeid verrichte.
Samen kregen zij 7 kinderen waarvan er 3 niet ouder werden dan 4 jaar. Elisabeth woonde haar hele leven in de destijds zeer arme Lastage. Een oude wijk tussen de Geldersekade en de Oudeschans ten oosten van de middeleeuwse stad. Tegenwoordig staat dit gebied meer bekend als de Nieuwmarktbuurt. Elisabeth heeft er met haar ouders en later met haar eigen gezin op verschillende adressen onder slechte woonomstandigheden gewoond. Eerst in de Vinkenstraat, de Uilenburgerstraat, de Jonkerstraat en uiteindelijk de Ridderstraat. Deze smalle straten waren dicht bebouwd met veel verwaarloosde ondiepe gebouwen. In een ‘Verslag aan den Koning van de bevindingen en handelingen van het Geneeskundig Staatstoezigt in het jaar 1886’ staat iets over de toestand waarin bewoners van deze buurt in krotwoningen leefden. Veelal grote gezinnen in kleine (soms kelder-) woningen die leden onder ziekten zoals tuberculose, vlektyfus en cholera. De leefomstandigheden waren erbarmelijk door de slechte hygiënische omstandigheden. Het ontbrak aan schoon drinkwater en op het riool aangesloten toiletten. Mijn oma (geboren in 1916) heeft haar overgrootmoeder, Elisabeth Christina Schimmel, als klein meisje nog gekend als "Opoe Boven"; een dikke vrouw die haar laatste dagen sleet op een stoel achter het raam op 2 hoog in de Ridderstraat. Zij woonde boven haar dochter Christina. Op 1 december 1925 is Elisabeth bij het vullen van de petroleumkachel in brand geraakt. Vervolgens is zij het trapportaal waar het ontzettend tochtte opgegaan, zodat zij gelijk in lichterlaaie stond. Ze riep “Chrissie”, ”Chrissie!” net op het moment dat haar broers thuiskwamen. Die hebben water over hun moeder gegooid en haar in een deken gerold. In zorgwekkende toestand is zij door de G.G.D. afgevoerd naar het Binnengasthuis. Op 2 december is zij op 75 jarige leeftijd overleden. Dit voorval heeft in verschillende kranten gestaan. In de jaren ’30 werd er in de Lastage uitvoering gegeven aan de Woningwet van 1901 en startte de gemeente Amsterdam er een grootschalige opruiming van de inmiddels onbewoonbaar verklaarde krotwoningen. Bij die operatie is vrijwel alle bebouwing aan de eerder genoemde straten gesloopt. De dwarsstraten werden verbreed om licht, lucht en ruimte in de buurt te brengen. Na de nieuwbouw kwamen de oude straatnamen weer terug onder de toevoeging van “Nieuwe”. Dochter Christina is de aanblik van haar moeder die in lichterlaaie stond nooit meer te boven gekomen en opgenomen in een inrichting in Bloemendaal/ Santpoort waar zij op 15 oktober 1930 overleed. Als kind las ik dolgraag stripboeken. Educatieve boeken voorzien van veel foto’s en illustraties vond ik ook prachtig. Romans liet ik vooral links liggen. Op de HAVO had ik voor de Engelse en Nederlandse literatuurlijst de meeste boeken niet gelezen maar de verfilming bekeken. Er waren toen ook hele handige dunne boekjes die het desbetreffende boek analyseerden en waarin gewezen werd op de belangrijkste verschillen met de verfilming. In het geval van Oliver Twist had ik voor mijn mondeling eindexamen Engels de langspeelplaat uit mijn kinderjaren nog maar eens goed beluisterd…. Gelukkig allemaal met goed gevolg. Op het VWO heb ik het toch maar wat serieuzer aangepakt en alle boeken voor mijn literatuurlijst echt gelezen. Mijn voorkeur ging daarbij uit naar exemplaren zoals Turks Fruit van Jan Wolkers en Ik Jan Cremer van Jan Cremer. Voor mij waren die een stuk toegankelijker en avontuurlijker dan Maarten ’t Hart, Willem Frederik Hermans, Gerard van het Reve en Harry Mulisch. Van de meeste boeken van deze schrijvers droop de frustratie, de heftige invloed van het strenge gereformeerde geloof en de tweede wereldoorlog er in mijn beleving bijna letterlijk af. Ik heb de boeken van deze schrijvers wel gelezen want mijn leraar Nederlands vond niet dat ik mijn hele literatuurlijst met zogenaamde “pretleesboeken” (tegenwoordig leesniveau 3) kon vullen….
Door mijn eerdere aanpak had ik van de meeste romans dus eerst de verfilming gezien en pas later daadwerkelijk het boek gelezen. Andersom was voor mijn fantasie waarschijnlijk beter geweest... Nu speelden Rutger Hauer en Monique van de Ven in mijn gedachten de hoofdrollen tijdens het lezen van het boek Turks Fruit dat in 1973 verfilmd is en in 1999 tot beste Nederlandse film van de eeuw is verkozen. Op zich vond ik dit natuurlijk helemaal niet vervelend, want Monique van de Ven was in haar rol van Olga een prachtige verschijning! Rutger Hauer speelde zijn rol van naamloze ik-verteller echt geweldig. Nu wil het lot dat ik de afgelopen jaren als fotograaf op verschillende manieren, maar steeds weer tijdens jubilea, word herinnerd aan mijn meest favoriete schrijver van destijds. In 2013 bestond ARTIS 180 jaar. Monique van de Ven vertelde daar over haar herinneringen aan onze hoofdstedelijke dierentuin. In 2017 bestond de Bond van Volkstuinders 100 jaar. Samen met schrijfster Trudy Admiraal heb ik voor het Stadsarchief gewerkt aan het jubileumboek waarvoor ik o.a. het volkstuinencomplex Amstelglorie heb bezocht. In de jaren ‘70 had Jan Wolkers daar samen met zijn vrouw Karina een volkstuin waar hij meerdere van zijn boeken heeft geschreven. Het tuinhuis dat ik moest fotograferen verkeerde in vervallen toestand. Het plan om het tuinhuis met de verwaarloosde tuin op te knappen en gereed te maken voor gastschrijvers is inmiddels gerealiseerd. Zie: https://www.wolkerstuin.nl/ en https://www.instagram.com/wolkerstuin/?hl=nl Jan Wolkers is 81 jaar geworden en in 2007 op De Nieuwe Ooster gecremeerd. In het zogenaamde “schrijverslaantje” staat daar het in 2005 door hem gemaakte glazen Theo Thijssen monument. Hier recht tegenover groeit een tulpenboom die naar bomenliefhebber Jan Wolkers is vernoemd. Karina Wolkers droeg in 2022, tijdens de onthulling van de duizendste boom van het Arboretum van De Nieuwe Ooster, haar taak als beschermvrouwe van deze stichting over aan Gerdi Verbeek. Onlangs heb ik met enkele vrienden het Scheepvaartmuseum bezocht. Hier is momenteel een fototentoonstelling van de, 10 jaar geleden overleden, Amsterdamse fotograaf Cor Jaring te zien is. De zwart wit foto’s van buurtgezichten en havenportretten in deze tentoonstelling geven een beeld van een wereld die grotendeels verdwenen is; het oude Wittenburg (een van de Oostelijke Eilanden) en de scheepswerf/ machinefabriek van de Amsterdamse Droogdok Maatschappij.
Eén foto sprong er voor mij tussenuit; die van een smid achter zijn aambeeld bij de Amsterdamse Droogdok Maatschappij in de periode 1958-1963. Toen ik die zag moest ik gelijk denken aan een foto van mijn overgrootvader Jan Cornelis Butter die ook smid was, gefotografeerd in een vergelijkbare omgeving en setting. Een bijzondere foto voor mij omdat hij gemaakt is van een voorvader in een werkomgeving en niet in een studio zoals destijds meer gebruikelijk was. Ik vroeg mij af of het dezelfde werkplaats betrof als die Cor Jaring had vastgelegd. Toen ik in de jaren ‘90 met mijn stamboomonderzoek begonnen was heb een uitgebreide correspondentie met mijn grootvader Jan Butter gevoerd. Die ben ik weer gaan doorlezen om een antwoord te verkrijgen op mijn vraag. Dit leverde mij een goed beeld op van het werkzame leven van mijn overgrootvader die geboren is op 23 februari 1885. Jan Cornelis had zijn jeugd voornamelijk als schoffie op straat in de Czaar Peterbuurt doorgebracht. Toen kleine Jantje eens huilend de comestibles zaak van zijn vader (oud KNIL militair Jan Butter) binnenviel omdat hij door enkele jongens was geslagen vroeg die wat hij terug had gedaan. Jantje antwoordde: “er waren er teveel en ik was bang vader”. Hierop gaf zijn vader hem een groot kaas hakmes met twee handvatten en zei: “ga maar naar buiten en hak die jongens in mekaar”! Dat is gelukkig niet gebeurd, maar het geeft wel aan met welke mentaliteit Jan Cornelis is grootgebracht. Als Jan Cornelis zijn moeder (Trijntje Valk) aan haar man vroeg: man wat moet onze jongen later worden? Dan zei zijn vader: "laat hem maar achter de strontkar lopen!". Uiteindelijk heeft zijn moeder een brief naar de Marinewerf geschreven met de vraag of haar zoon daar aangenomen kon worden en dat werd hij. Hij kwam in de leer in de smederij als burgersmidsknecht. Hij heeft er het totale smid vak geleerd en moest als examenstuk 2 bliksemafleiders van roodkoper smeden, die bestemd waren voor een oorlogsschip. Roodkoper is haast niet te smeden en te bewerken als het te koud is als het te heet word gemaakt, dan valt het uit elkaar. Maar hij slaagde met vlag en wimpel voor zijn examen. Bij de Marinewerf werkte ook smid/ vuurwerker Christiaan Tang die Jan Cornelis in contact bracht met zijn zuster Maria Cornelia Tang. Op 9 februari 1910 trouwden zij in de Nieuwe Kerk op Dam, wat voor die tijd heel chique was. De ouders van de 24 jarige Jan Cornelis waren niet aanwezig bij het huwelijk. Zij hadden zich een betere partij voor hun zoon voorgesteld dan de dochter van een werkman/ havenarbeider… Van 1910 tot 1919 was hun adres: Kleine Wittenburgerstraat 5 (naast de kerk, boven destijds een slagerij). Op 4 december 1910 werd mijn grootvader Jan Butter geboren tijdens een zware bevalling. Enige tijd later kreeg Jan Cornelis de aanbieding om op de Marinewerf in Soerabaja te gaan werken als onder-commandeur. Hij was, mede door de verhalen over Nederlands Indië van zijn vader, zeer enthousiast. Door de zwakke gezondheid ten gevolge van de zware bevalling raadde de huisarts de reis voor Maria Cornelia en klein Jantje echter af. Daarna is Jan Cornelis teleurgesteld als smid gaan werken bij de Amsterdamse Droogdok Maatschappij. Dat moet zeker voor 1915 zijn geweest want toen is de Marinewerf naar Den Helder verplaatst. Jan Cornelis was op dat moment een zogenaamde grofsmid. Destijds beschikten de grotere werven over eigen smederijen. In die tijd was er van standaardisatie in de scheepsbouw nog geen sprake en waren schepen zelden gelijk van vorm en maat. Vooral het kleine werk was voor de smeden. Onderdelen en ook het eigen werfgereedschap werd in eigen beheer gemaakt. "Van de plank kopen" was er toen nog niet bij en vooral in de reparatie was de diversiteit aan schepen groot. Niet zelden werd bij de deze werfsmederijen ook voor andere kleinere werven smeedwerk verricht. Rond die tijd is Jan Cornelis op gewichtheffen en boksen gegaan waarbij hij meedeed aan wedstrijden. Volgens mijn tante Lia (de zuster van mijn vader) was hun grootvader een beul die geen pijn kende. “Niet huilen want daar wordt je lelijk van” blijkt hij regelmatig in haar jeugd gezegd te hebben. Tussendoor, van 1919 tot 1926, heeft Jan Cornelis samen met Maria Cornelia ook nog een melksalon / koffiehuis aan de Von Zesenstraat op nummer 46 uitgebaat. In de crisisjaren (1932) is Jan Cornelis ontslagen bij de Amsterdamse Droogbak Maatschappij en vervolgens heeft hij 2 jaar zonder werk gezeten. De mensen die van steungeld moesten leven kregen 9 gulden per week. Jan Cornelis was georganiseerd via de Bond en kreeg 12 gulden per week. Van april 1934 tot juni 1943 heeft hij samen met zijn zoon een garage gehad op het Droogbak (Amsterdam Centrum). Deze garage had een benzinepomp, olieverkoop en andere zaken zoals driewielers- en rijwielen stalling. Daarnaast hadden zij ook een kattenbakkencentrale. Tijdens het schrijven van deze blog deed ik weer een geweldige ontdekking in de beeldbank van het Stadsarchief. De garage bleek gevestigd op Droogbak nr. 4 en er bestaat hiervan een foto waar mijn overgrootvader daar in een overall voor de deur staat met naast hem zijn kleinzoon (en mijn oom) Rob! Jan Butter is in 1942/’43 als lasser tewerkgesteld in de Fokker fabriek in Amsterdam Noord. Jan Cornelis is na de garageperiode weer in zijn "eigen metier" als smid aan de slag gegaan.... Afgelopen zaterdag fietste ik vanuit een net gesloten en al donker Artis over de Plantage Middenlaan langs het appartementencomplex De Nieuwe Sint Jacob.
Op deze plek stond in mijn jeugd het bejaardentehuis Sint Jacob met een hoofdgebouw dat uit 1866 stamde. Ik heb daar leuke herinneringen aan. Als kind ging ik al graag en regelmatig naar Artis toe. Een vriendje van het plein waar mijn oma woonde had een gezin abonnement en daarmee kwam ik als zijn “broer” altijd gratis de dierentuin binnen. Standaard gingen wij dan eerst even naar Huize Sint Jacob waar mijn overgrootvader Hendrik (Henk) Spaan woonde. Die zat dan, als hij niet op zijn kamer te vinden was, steevast in de recreatiezaal aan zijn borreltje. Na ons bezoek kreeg ik standaard een briefje van vijf gulden om in de dierentuin te besteden. Omdat dit de vader van mijn oma betrof noemde ik hem “oude" opa, om hem te onderscheiden van de grootvaders. Volgens mijn oma was haar vader een branieschopper toen hij nog voor de Nederlandse Stoomvaart Maatschappij voer als tremmer en later stoker. Hij had uit die tijd (waarin hij Hein genoemd werd) een klein ankertje als tatoeage op zijn arm waar hij zich later voor schaamde. Hartje zomer droeg hij nog lange mouwen. Henk was zeer geliefd bij zijn "zeevrienden". Wanneer er een schip de haven binnenkwam dan kreeg zijn vrouw Beth Kok al de zenuwen; ook wanneer hij er even niet was werden de borrels namelijk voor hem apart gezet bij elk rondje... Zijn favoriete kroegen waren volgens mijn oma de Willem Barentz op de Wittenburgergracht en de Looyer op het Kadijksplein. Ik heb deze overgrootvader mee mogen maken totdat hij overleed toen ik dik 12 jaar was. Hij had die middag tegen een verpleegster gezegd: “zuster ik ga even een dutje doen”, waarop die antwoordde: “wat u gelijk heeft meneer Spaan”. Hij is niet meer wakker geworden. Een mooie dood dus, op 84 jarige leeftijd. Ik vind het een voorrecht dat ik hem heb gekend net zoals de moeder van mijn opa van vaders kant. Veel mensen hebben hun grootouders niet eens of maar kort mogen meemaken. Het oude Sint Jacob is twee jaar na zijn overlijden in 1981 gesloopt om plaats te maken voor een “modern” verpleegtehuis. De in mijn ogen spuuglelijke vervangende nieuwbouw uit 1983 is inmiddels zelf ook alweer gesloopt om plaats te maken voor het huidige moderne appartementencomplex. Met een hoogte van meer dan 20 meter en een lengte van 119 meter vormde het oude Sint Jacob het indrukwekkende hoogtepunt van de Plantage Middenlaan. Het had nooit gesloopt mogen worden en het is tevergeefs voorgedragen als Rijksmonument omdat dit destijds al door velen werd ingezien. Boven de ingang van het zorgcentrum stond een zandstenen beeldengroep uit 1863-1866. Centraal stond Sint Jacob met een oude man en vrouw aan zijn voeten. Hij symboliseert hier Jacob van Brienen, die met een legaat het stichten van het tehuis voor arme katholieke bejaarden mogelijk had gemaakt. Deze beelden zijn in zowel de nieuwbouw van 1983 als bij de meest recentelijke bouw herplaatst. De eerste keer bij de hoofdingang en momenteel staat het voor de middenvleugel met de kapel die inmiddels wel de status van (gemeentelijk) monument heeft verworven. De meeste mensen die mij kennen weten dat ik gek ben op dieren en die ook graag fotografeer. Dit is één van de redenen geweest waarom ik 12 ½ jaar geleden als vrijwillig fotograaf in dierentuin ARTIS aan de slag ben gegaan. Ik breng regelmatig ook bezoeken aan andere dierentuinen in binnen- en buitenland. Daarnaast trek ik bijna wekelijks, gedurende alle seizoenen, met mijn camera de natuur in. Hierdoor heb ik veel geleerd over diersoorten, hun gedrag en hoe daar aansprekende foto’s van gemaakt kunnen worden. Doordat ik mijn foto’s op de sociale media plaats benaderen kunstenaars mij geregeld met de vraag of zij die als basis voor hun kunst mogen gebruiken om van daaruit verder te werken. Wildlife reference word dit in het Engels genoemd en er bestaan zelfs websites voor om aan deze vraag te voldoen. Ik vind het een eer dat mijn foto’s hiervoor gebruikt worden. Er zitten zeer bekende Wildlife artiesten bij die belangrijke prijzen hebben gewonnen met deze kunstwerken waarmee meestal ook goede doelen zoals natuurbehoud projecten worden gesteund. Inmiddels ben ik al vele malen verrast door de resultaten van de artiesten die mij daarbij taggen op hun sociale media. Ik deel die kunstwerken dan weer door op o.a. mijn website in wat ik “the Wall of Fame” noem: https://butterfoto.weebly.com/photo-referencing-for-artists.html .
De resultaten zijn zeer divers, zoals: enorm gelijkend op de originele foto, een verbeterde versie daarvan en abstracte varianten. De gebruikte middelen variëren van acryl- en olieverf, potlood, krijt, pyrografie (op hout gebrand) tot tatoeages aan toe! Van een aantal artiesten heb ik afdrukken van hun werk, waarbij mijn foto als referentie is gebruikt, toegestuurd gekregen. Bijvoorbeeld een raaf afgedrukt op een mok, een Giclee print van een jonge Westerse Laaglandgorilla of zelfs een originele potloodtekening waarbij mijn Schapendoes Douwe als model heeft gestaan! De feedback die ik van de artiesten krijg op mijn foto’s is meestal gericht op de gedetailleerdheid en de emotie die ik volgens hen van de dieren heb weten vast te leggen. Mooie complimenten die ik koester in deze “samenwerkingen”! In september 2016 heb ik een fotografisch verslag gemaakt van de tweedaagse viering van het 85 jarig bestaan van het Flevopark in Amsterdam Oost.
Daarbij raakte ik in gesprek met een man, met de naam Fons Doorson. Het bleek dat hij als 10 jarig jongetje met de mondharmonicavereniging waar hij lid van was nog onderdeel had uitgemaakt van de feestelijke opening van het park. Fons was dus inmiddels 95 en nog bijzonder helder van geest. Tussen het fotograferen door heb ik die twee dagen, waarbij hij steeds aanwezig was, veel met hem gesproken. Zijn vader kwam uit Suriname en zijn moeder uit Amsterdam. Dit maakte Fons “een Amsterdammer met een kleurtje” zoals hij zelf zei. Als 14 jarige picolo bij het Carlton hotel is hij door Tuschinski gevraagd om o.a. als liftboy in zijn theater te komen werken. Tijdens de tweede wereldoorlog wisten de Duitsers niet wat zij met hem aan moesten. Door zijn huidskleur konden zij hem niet in één van hun hokjes plaatsen. Zijn vrienden werden allemaal tewerkgesteld, waardoor hij zich in die periode behoorlijk eenzaam heeft gevoeld. Op het moment van het jubileum van het Flevopark woonde Fons in het Flevohuis. Hij baalde er van dat er geen eigen keuken meer in dit tehuis gevestigd was. Het Surinaamse eten van de toko lustte hij niet. Hij gaf de voorkeur aan de Hollandse pot. Tot voor kort was hij nog lid geweest van de zangvereniging die gedurende het jubileum optrad. Afgelopen september heb ik een privérondleiding gekregen van een lid van mijn fotografieclub door het Joods Museum. Samen met haar zat ik naar oude opnames te kijken over bioscoopmagnaat Abraham Tuschinski die naast het prachtige Art Deco theater in de Reguliersbreestraat een waar uitgaansimperium had opgebouwd in en vanuit Rotterdam. In de film kwam speelde ook een liftboy, waarna ik haar vertelde dat ik enkele jaren geleden een man had ontmoet die dit ook ooit was geweest. Thuis heb ik wat zoekwerk gedaan via Google en daarbij bleek het dus dezelfde persoon, Fons Doorson, te betreffen! Hij heeft als liftboy zelfs nog een rolletje in een film met de titel Komedie om Geld uit 1936 gespeeld: https://youtu.be/1L54JCzbVzQ?feature=shared Zie ook: https://archief.amsterdam/beeldbank/detail/a0e6cc85-b71e-3f31-cba0-2b5334db73e9 Vervolgens heb ik contact gehad met Maria, een dochter van Fons. Zij vond het fijn om te horen dat haar vader indruk op mij had gemaakt omdat ik hou van dit soort mensen en hun verhalen. Zij was erg blij met de foto’s die ik van hem had gemaakt tijdens het jubileum van het Flevopark. Fons bleek inmiddels te zijn overleden. Hij is 99 jaar en 9 maanden oud geworden. Vorige week heb ik een zondagsarrangement bij het Scheepvaarthuis aan de Prins Hendrikkade in Amsterdam geboekt. Dit arrangement houdt ontvangst met koffie, een rondleiding en luxe lunch in bij het 5 sterrenhotel Amrath. Dit hotel is sinds 2007 na een flinke renovatie in dit gebouw gevestigd. Museum “Het Schip” verzorgd de rondleiding. Ik had al vernomen dat een en ander echt de moeite waard is en kan dit na mijn bezoek alleen maar beamen! Het Scheepvaarthuis is in 1913 in Amsterdamse School stijl gebouwd als bedrijfsverzamelgebouw van 6 Amsterdamse rederijen. Een van deze rederijen was de Stoomvaart Maatschappij Nederland waar mijn overgrootvader Henk Spaan 36 jaren werkzaam voor is geweest. Hij was eerst tremmer, daarna stoker, op diverse stoomschepen en later medewerker technische dienst. Ik heb zijn zakboekje waarin al zijn reizen zijn opgenomen met bijbehorende schepen in mijn bezit. Dit gaf voor mij een persoonlijke tint aan dit bezoek. Het Scheepvaarthuis is gebouwd op de plek waar in 1595 het eerste schip naar Oost Indië is vertrokken. Het gebouw zit vol met (als dan niet symbolische) verwijzingen naar deze gebeurtenis en het rijke maritieme verleden. Zo heeft het grondplan de vorm van een schip. Het centrale trappenhuis, de directie vertrekken op de verschillende verdiepingen en de beraadzaal zijn net zoals de buitengevels rijk gedecoreerd. Kosten en moeite zijn duidelijk niet gespaard tijdens het ontwerpen en bouwen van dit bedrijfsverzamelgebouw en later tijdens de renovatie. Op de verschillende verdiepingen bevinden zich nog de loketten waar mensen hun tickets kwamen kopen voor de reizen die zij op de schepen van de diverse rederijen kwamen maken. Een rondje rondom het gebouw liet o.a. vitrines zien waarbij hiervoor reclame werd gemaakt middels modelschepen. De historische paternosterlift van het personeel is niet meer in gebruik maar functioneert nog wel en wordt iedere zondag voor de rondleiding aangezet. Wij hebben een suite mogen bezoeken waarbij je duidelijk kunt zien dat er nu een luxe modern hotel in dit gebouw is gevestigd met respect en zorg voor behoud van alle oude en schitterende details. De lunch na de rondleiding was zodanig lekker en uitgebreid dat ik meer de indruk had dat het een luxe diner betrof. Soep, Carpacchio, zalm, aardappelsalade, salade, brood etc. Enkele weken eerder heb ik een andere rondleiding van museum “Het Schip” gevolgd langs de gebouwen van socialistische woningbouwvereniging de Dageraad waar ik al heel wat jaren vrijwel om de hoek woon. Erg leuk, zoveel nieuwe wetenswaardigheden over deze buurt. Ik realiseer mij steeds meer dat er nog zoveel moois valt te ontdekken, hier vlakbij in mijn eigen stad!
Veel mensen moeten er niet aan denken om, anders dan voor het afscheid van een bekende en/of geliefde, een begraafplaats te bezoeken.
Dat is jammer want veel begraafplaatsen zijn zeer fascinerende plekken om vaker naar toe te gaan. Zo kunnen ze unieke oude grafmonumenten herbergen en trekt de rust en biodiversiteit die er heerst veel dieren aan. De Nieuwe Ooster begraafplaats in de Watergraafsmeer te Amsterdam is zo’n plek waar je regelmatig kunt wandelen en toch iedere keer weer iets nieuws zult ontdekken. Met ruim 30 hectare betreft het dan ook de grootste Nederlandse begraafplaats uit de negentiende eeuw. Door de grote diversiteit aan, in veel gevallen, zeer oude bomen is het een officieel erkend arboretum. Het is een grote groene oase van rust middenin onze drukke hoofdstad, rijk aan historie met vele monumentale gebouwen waar overleden Amsterdammers afkomstig uit zeer diverse culturen zoals Chinezen, Roma, Islamieten, Surinamers, Hindoes en autochtone Amsterdammers worden begraven of gecremeerd. De wijze waarop de nabestaanden van de diverse culturen hun rouwproces vormgeven verschilt maar ook hierin zie je een geleidelijke samensmelting van culturen. Zo vinden bijvoorbeeld steeds meer autochtone Nederlanders de manier waarop Surinamers met de dood omgaan veel aantrekkelijker dan hun eigen van oorsprong sobere calvinistische wijze. Surinamers hebben niet alleen verdriet, maar vieren daarnaast ook uitbundig het leven. Zij geloven daarbij heilig in het bestaan van een geesteswereld naast die wij kunnen waarnemen. Tijdens de Chinese dodenherdenking worden de graven bedekt met voedsel en drinken. De nabestaanden verbranden er symbolisch o.a. bankbiljetten (die hier speciaal voor gedrukt zijn) om er voor te zorgen dat het de overledenen aan niets ontbreekt in het hiernamaals. Ook Roma brengen voedsel mee naar de graven van hun geliefden en nodigen voorbijgangers gastvrij uit om met hen mee te eten. De Nieuwe Ooster is daarmee net zo divers als de stad zelf! In mijn voorgaande blog heb ik geschreven over de opleiding tot rondleider en verhalenverteller die ik bij de Reinwardt Academie heb gevolgd. Het examen dat ik daarvoor bij het Scheepvaartmuseum heb moeten voorbereiden en afleggen was erg leuk en leerzaam. Er ging weer een nieuwe wereld voor mij open die er voor gezorgd heeft dat ik ben gaan nadenken over een bijzondere omgeving waar ik dit vaker zou kunnen en willen doen. Geschiedenis en dan met name die van Amsterdam heeft altijd mijn interesse gehad. Al sinds 1992 ben ik bezig met het onderzoeken van mijn eigen familiegeschiedenis, waardoor ik vele uren heb doorgebracht in het Stadsarchief van Amsterdam dat toen nog gevestigd was op de Amsteldijk in het gemeentehuis van de voormalige gemeente Nieuwer Amstel. Tegenwoordig (sinds 2007) zit het Stadsarchief op een andere prachtige locatie: de Bazel aan de Vijzelstraat. Omdat er steeds meer informatie gedigitaliseerd wordt is het steeds gemakkelijker om online stamboomonderzoek te doen. Daarvoor ben ik daar dus niet meer geweest, maar wel voor bezoeken aan de indrukwekkende Schatkamer met de geschiedenis van Amsterdam, de Stadsboekwinkel, tijdelijke (foto-)tentoonstellingen, een kop koffie in het café of om lezingen bij te wonen in de Bazel. Een geweldig interessante omgeving die er voor heeft gezorgd dat ik er een email met open sollicitatie voor de functie van rondleider naar toe heb gestuurd. Daarna ging het ineens heel snel. Ik ben uitgenodigd voor een kennismakingsgesprek en daarbij was duidelijk sprake van een wederzijdse klik met de medewerkers van het Stadsarchief. Alles viel als een puzzel in elkaar. Het feit dat ik al fotografieworkshops inclusief rondleidingen verzorg door het historische centrum van Amsterdam, in ARTIS en op De Nieuwe Ooster. Dat ik de opleiding tot rondleider bij de Reinwardt Akademie gevolgd heb en het sprak hen, mede door hun fototentoonstellingen, ook aan dat ik fotograaf ben die in opdracht voor het Stadsarchief gefotografeerd heeft. Ik ben intussen rondgeleid door het gebouw wat nog mooier en interessanter blijkt te zijn dan ik al dacht. Ook heb ik een informatiemap meegekregen en enkele boeken aangeschaft om mij in te lezen in o.a. de geschiedenis van de Nederlandse Handel Maatschappij (de voorganger van de huidige ABNAMRO Bank) die dit gebouw met inrichting door architect Karel de Bazel als “gesamtkunstwerk” heeft laten ontwerpen en bouwen. Het gebouw is voorzien van schitterende stijlkamers en bevat veel kunst met verwijzingen naar de bankfunctie, het koloniale verleden, de suiker- en koffieplantages, de handel en scheepvaart. Toen ik na mijn studie rechten in de jaren ’90 voor de ABNAMRO Bank werkte liep ik via de zogenaamde “poentunnel” onder de Keizersgracht door voor vergaderingen in dit hoofdkantoor. Enkele decennia later (vanaf september a.s. om precies te zijn) ga ik dus rondleidingen geven door dit unieke gebouw!
|
AuteurEdwin Butter Archieven
April 2024
Categorieën |